Nazi-Roofkunst en de Belgische verantwoordelijkheid
door: Arthur Flieger, Advocaat te Antwerpen , Advocaat aan het Internationaal Strafhof te Den Haag

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden talloze kunstwerken in België door de nazi’s geroofd. Na de oorlog trachtte de Belgische overheid, via de Dienst voor Economische Recuperatie (DER), deze werken te recupereren en terug te bezorgen aan de rechtmatige eigenaars. Desondanks bleef een aanzienlijk deel van deze kunstwerken spoorloos of werd niet gerestitueerd. In 1997 werd de Studiecommissie Joodse Goederen opgericht om onderzoek te doen naar Joodse bezittingen die tijdens de oorlog verloren zijn gegaan. Dit leidde tot de oprichting van de Cel Recuperatie Geroofde Goederen bij de FOD Economie, met als doel de zoektocht naar geroofde kunstwerken te coördineren.

Juridisch Kader en Internationale Richtlijnen

 Op internationaal niveau zijn de Washington Principles on Nazi-Confiscated Art van 1998 het voornaamste referentiepunt. Deze principes, onderschreven door 44 landen, waaronder België, verplichten staten om:

  • Nazi-roofkunst te identificeren en openbaar te maken;
  • Toegang te verlenen tot archieven voor herkomstonderzoek;
  • Een eerlijke en billijke restitutieprocedure te hanteren.

België heeft deze principes onderschreven, maar de implementatie in de nationale wetgeving en praktijk blijft beperkt. In tegenstelling tot buurlanden als Nederland en Duitsland beschikt België niet over een wettelijk verankerd restitutiebeleid of een permanente restitutiecommissie.

Restitutiebeleid in België: huidige beperkingen

België kent geen structureel restitutiebeleid. Restitutieclaims worden ad hoc beoordeeld, wat leidt tot inconsistentie en een gebrek aan transparantie. De archieven over geroofde kunst zijn vaak moeilijk toegankelijk, en systematisch herkomstonderzoek door musea ontbreekt grotendeels.

Een bijzonder probleem betreft kunstwerken in Belgische musea waarvan geen erfgenamen kunnen worden geïdentificeerd. Juridisch en ethisch gezien is het onaanvaardbaar dat geroofde Joodse kunst permanent in Belgische publieke collecties blijft. Dit botst met de Washington Principles, die voorschrijven dat staten actief moeten zoeken naar rechtmatige oplossingen voor nazi-roofkunst.

Alternatieve oplossingen: overdracht aan een gespecialiseerde instantie

Wanneer geen individuele erfgenamen kunnen worden geïdentificeerd, mag dit geen reden zijn om de kunstwerken in Belgische musea te behouden. Verschillende rechtsmodellen zijn denkbaar:

  1. Overdracht aan een onafhankelijke Joodse stichting zoals de Stichting Nico Gunzburg, die zich toelegt op de identificatie, bewaring en rechtmatige bestemming van geroofde kunst. Dit zou een juridische structuur kunnen bieden waarin werken worden beheerd en, indien mogelijk, alsnog worden gerestitueerd aan nabestaanden.
  2. Internationale samenwerking in restitutieprocedures, waarbij Belgische autoriteiten samenwerken met buitenlandse restitutiecommissies en Joodse erfgoedorganisaties om de kunstwerken te lokaliseren en op een eerlijke manier te herbestemmen.
  3. Wetgevende verankering van een verplichte overdracht, waarbij de wet bepaalt dat geroofde kunst met onopgehelderde eigendomsrechten niet in Belgische publieke instellingen mag blijven en moet worden overgedragen aan een bevoegde instantie.

Deze modellen zorgen ervoor dat België voldoet aan zijn internationale verplichtingen en dat geroofde Joodse eigendommen niet in Belgische collecties blijven zonder juridische rechtvaardiging.

Vergelijking met Buurlanden

België blijft op dit vlak achter ten opzichte van buurlanden:

  • Nederland beschikt over een Restitutiecommissie die zich baseert op de principes van redelijkheid en billijkheid. Musea worden actief aangespoord om hun collecties te onderzoeken en werken te restitueren.
  • Duitsland heeft een uitgebreide databank en subsidieert systematisch herkomstonderzoek in musea om roofkunst te identificeren en teruggave te faciliteren. Frankrijk heeft een specifieke wetgeving aangenomen die de teruggave van nazi-roofkunst uit openbare collecties regelt. 
  • België loopt dus een juridisch en moreel risico door geen duidelijke regels te hanteren.

Aanbevelingen voor een Juridisch kader

Om te voldoen aan de internationale verplichtingen en een rechtvaardig restitutiebeleid te voeren, moet België, ergo deelgebieden zoals Vlaanderen, Wallonië en Duitstalig gebied:

  1. Een wettelijk kader ontwikkelen waarin de status en procedure voor nazi-roofkunst duidelijk worden vastgelegd, inclusief de verplichting tot overdracht als er geen erfgenamen zijn.
  2. Een onafhankelijke restitutiecommissie oprichten die bevoegd is om bindende beslissingen te nemen over nazi-roofkunst in Belgische collecties.
  3. Proactief herkomstonderzoek verplicht stellen, met een duidelijke verplichting voor musea en overheidsinstellingen om hun collecties te screenen en verdachte werken te identificeren.
  4. Openbaarheid van informatie garanderen, door databanken met informatie over geroofde kunst publiek toegankelijk te maken.
  5. Een overdrachtsmechanisme invoeren voor kunstwerken zonder identificeerbare erfgenamen, met een onafhankelijke entiteit zoals de Stichting Nico Gunzburg als mogelijke rechtspersoon voor bewaring en beheer.

Conclusie

België kan en mag niet achterblijven in de internationale aanpak van nazi-roofkunst. Het is juridisch en moreel onhoudbaar om geroofde Joodse kunst zonder restitutie te laten in Belgische collecties. Er moet een duidelijke wettelijke regeling komen die voorziet in herkomstonderzoek, restitutieprocedures en de overdracht van werken zonder erfgenamen aan een bevoegde instantie. Alleen zo kan België zijn internationale verplichtingen nakomen en een rechtvaardig beleid voeren ten aanzien van de slachtoffers en hun nazaten.

 

Receive Breaking News

Receive Breaking News

Sign up for our newsletter and stay up to date! Be the first to receive the latest news in your mailbox: