Bijna acht decennia na de val van het Derde Rijk blijven de schimmen van nazi-roofkunst de musea van de wereld achtervolgen. De nieuwste zaak plaatst de erfgenamen van een Joodse familie tegenover een van de meest prestigieuze culturele instellingen ter wereld — het Metropolitan Museum of Art — over een schilderij van Vincent van Gogh dat door te veel handen is gegaan, te stil, en te lang.
Centraal in de rechtszaak staat “Olijvenplukkers”, geschilderd door van Gogh in 1889 tijdens zijn verblijf in het gesticht van Saint-Rémy. Het kunstwerk behoorde ooit toe aan Hedwig en Frederick Stern, een Duits-Joods echtpaar dat het in 1935 kocht, juist toen de vervolging van Joden verhevigde. Toen de Sterns in 1936 uit München naar Californië vluchtten, mochten zij hun kunstcollectie niet meenemen. Twee jaar later werd het schilderij onder dwang verkocht in nazi-Duitsland — en de opbrengst werd door het regime in beslag genomen.
Na de oorlog dook “Olijvenplukkers” opnieuw op in de Verenigde Staten, waar het werd verkocht aan Vincent Astor, erfgenaam van een van Amerika’s rijkste families. Vervolgens kwam het in handen van filantrope Brooke Astor, de Knoedler Gallery, en uiteindelijk het Metropolitan Museum of Art, dat het in 1956 kocht voor 125.000 dollar. Het Met verkocht het schilderij in 1972 aan de Griekse scheepvaartmagnaat Basil Goulandris. Vandaag hangt het in het Basil & Elise Goulandris Foundation Museum in Athene — zonder vermelding van de familie Stern in de herkomst.
Een kwestie van verantwoordelijkheid
De erfgenamen van de familie Stern spannen nu een rechtszaak aan tegen zowel het Met als de Griekse stichting, waarin zij de teruggave of een schadevergoeding eisen. Hun stelling is duidelijk: musea en verzamelaars kunnen hun ogen niet sluiten voor de geschiedenis. De aanklacht beweert dat het Met — en in het bijzonder zijn conservator voor Europese schilderkunst, Theodore Rousseau Jr. — “wist of had moeten weten” dat het schilderij geroofd was. Rousseau, een voormalig lid van de “Monuments Men” die na de oorlog geroofde kunstwerken opspoorden, wordt ervan beschuldigd geen onderzoek te hebben gedaan naar de herkomst van het werk.
“Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog is dit door de nazi’s geroofde schilderij herhaaldelijk en in het geheim verhandeld,” stellen de advocaten van de erfgenamen. “Rousseau en het Met hebben geen stappen ondernomen om de oorsprong te onderzoeken, ondanks dat ze de risico’s kenden.”
De erfgenamen hadden in 2022 al een soortgelijke zaak aangespannen in Californië, maar die werd afgewezen wegens gebrek aan rechtsbevoegdheid. Deze keer hebben zij in New York een zaak aangespannen — de plaats waar het schilderij werd gekocht én verkocht, en waar het Met ervan heeft geprofiteerd.
De verdediging van het Met
Het museum stelt dat het geen reden had om het duistere verleden van het schilderij te vermoeden. In een verklaring die voor het eerst in 2022 werd uitgegeven, verklaarde het Met dat “tijdens de periode dat het schilderij in haar bezit was, er geen enkel bewijs was dat het met de familie Stern in verband bracht”, en dat dergelijke informatie “pas tientallen jaren later beschikbaar werd.”
Het Met voegde eraan toe dat “Olijvenplukkers” in 1972 werd verkocht om nieuwe aankopen te financieren, omdat het werd beschouwd als “van mindere kwaliteit” dan vergelijkbare werken. Het museum houdt vol dat de transactie legaal en volgens beleid verliep, maar benadrukt dat het “openstaat voor alle nieuwe informatie die aan het licht komt.”
De last van de tijd
De Goulandris-stichting heeft geen publieke verklaring afgelegd, maar de advocaten van de familie hebben eerder betoogd dat het verstrijken van de tijd het moeilijk maakt om zich te verdedigen, aangezien belangrijke getuigen en documenten verloren zijn gegaan.
Voor de erfgenamen van de Sterns wist tijd echter niets uit. Zij verwijzen naar een artikel uit *The New York Times* uit 1972 waarin wordt gesuggereerd dat het Met het schilderij bewust stilletjes heeft verkocht om te voorkomen dat een openbare veiling aandacht zou trekken voor de problematische herkomst. De erfgenamen wijzen er ook op dat het Met het werk kocht van de Knoedler Gallery — een handelaar die later werd ontmaskerd als betrokkene bij de handel in geroofde en vervalste kunstwerken — wat het gebrek aan waakzaamheid van het museum des te zorgwekkender maakt.
Morele helderheid in de schaduw van de geschiedenis
De ironie is treffend: de nazi’s bestempelden van Gogh’s kunst als “ontaard”, maar confisqueerden toch de werken die in Joodse handen waren door ze tot “Duits cultureel bezit” te verklaren. De familie Stern werd tweemaal gestraft — eerst toen hun kunst werd afgenomen, en opnieuw toen de opbrengst van de gedwongen verkoop werd geconfisqueerd.
Musea beweren vaak dat zij te goeder trouw handelden op basis van de kennis van dat moment. Maar de geschiedenis leert dat stilte en gemakzucht nooit neutrale daden zijn. De tijd kan feiten vervagen, maar wist verantwoordelijkheid niet uit.
Vandaag blijft “Olijvenplukkers” een van de drie versies die van Gogh schilderde van vrouwen die olijven plukken onder de zon van Zuid-Frankrijk — één hangt in de National Gallery of Art in Washington, een andere in het Met. De derde wacht nog steeds in Athene, in het centrum van een decennialange onrechtvaardigheid.
Want als het om kunst gaat die in tijden van vervolging is gestolen, blijft één waarheid overeind: geschiedenis vergaat niet — en verantwoordelijkheid evenmin.
Ontvang het laatste nieuws
Abonneer je op onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte! Ontvang als eerste het laatste nieuws in je inbox:
