Een Vlaamse consistorie? Tijd om het Antwerps jodendom volwassen te laten worden

Inleiding

De Joodse gemeenschap in België is klein maar veelzijdig en kent grote regionale verschillen. Antwerpen vormt met ongeveer 20.000 leden veruit het grootste Joodse centrum van het land en is daarmee een van de grootste Joodse gemeenschappen in Europa. Het stadsdeel rond de diamantwijk bruist van orthodox Joodse gezinnen niettegenstaande de terugvallende belang van de diamant; Jiddisch is er nog dagelijks te horen op straat en vrijwel alle Joodse kinderen krijgen er een Joodse opvoeding in een veelvoud van joodse scholen zonder equivalent in Europa. In Brussel en Wallonië daarentegen is de Joodse aanwezigheid (sterk) beperkter en sterk verschillend van karakter. De Brusselse gemeenschap is meer liberaal en minder zichtbaar religieus dan de uitgesproken orthodoxe Antwerpse groep. Waar in Antwerpen veel gelovigen in traditionele kledij hun religie vrij belijden, leiden Joden in Brussel eerder een onopvallend leven; soms uit angst voor het oprukkend antisemitisch islamisme. In Wallonië buiten Brussel tenslotte zijn Joodse gemeenschappen klein en versnipperd; steden als Luik of Charleroitellen nog slechts tientallen tot honderden Joodse inwoners, vaak vergrijzend en zonder de infrastructuur van hun Antwerpse tegenhanger. Waar in Antwerpen het makkelijker is om het aantal joodse bewoners te schatten, zijn de aantallen in het rest van het land gebaseerd op oude cijfers en veronderstellingen. Het aantal organisaties en leden van die organisaties in Antwerpen zijn tot tien keer groter dan in de rest van het land.

Deze scheve verhoudingen roepen de vraag op of het huidige nationale organisatiemodel voor het Jodendom – met één centraal orgaan voor heel België – nog wel past bij de realiteit. Zou een Vlaamse consistorie, een officieel erkend orgaan voor Joodse aangelegenheden in Vlaanderen, geen betere aansluiting bieden bij de noden van de gemeenschap? In dit artikel onderzoeken we de mogelijke voordelen van zo’n Vlaamse consistorie ten opzichte van de historisch gegroeide nationale structuur. We maken daarbij een uitstap naar de geschiedenis: hoe het Belgisch Israëlitisch Consistorie ontstond onder Napoleon en zich ontwikkelde, en waarom dat Napoleontische model vandaag wringt. Ook de juridische context komt aan bod: wat zegt de Grondwet over erkende erediensten, hoe zijn bevoegdheden inzake religie en cultuur verdeeld tussen federale staat en deelstaten, en langs welke wegen zou een hervorming of omweg naar meer Vlaamse autonomie kunnen verlopen? Ten slotte belichten we de belangrijkste Joodse organisaties in Vlaanderen, zoals de Joodse Centrale voor Maatschappelijk Welzijn in Antwerpen (opgericht door Nico Gunzburg, voorvechter van de Vlaamse identiteit),  de Belz en Sadmar gemeenschappen, de Shomre en Machsike Hadasen het Forum der Joodse Organisaties, en hun rol in het lokale gemeenschapsleven.

Met deze mix van historisch overzicht, juridische analyse en opiniërende reflectie willen we duidelijk maken waarom het volwassen worden van Antwerps (en Vlaams) jodendom – in de zin van meer zelfstandige organisatie en erkenning – een actuele en relevante discussie is.

De bloei van Joods leven in Vlaanderen vs. Brussel en Wallonië

Het contrast tussen Joods Antwerpen en de rest van België kon nauwelijks groter zijn. In Antwerpen vindt men een weelderig netwerk van Joodse voorzieningen: tientallen synagogen, verscheidene koepelorganisaties, kosjere winkels en restaurants, eigen onderwijsinstellingen en welzijnsorganisaties. De stad geldt als een van de weinige plaatsen ter wereld waar Jiddisch als eerste taal fungeert binnen de gemeenschap. Nagenoeg alle kinderen uit orthodox-Joodse gezinnen gaan er naar Joodse scholen, en er verschijnen in België vijf Joodse kranten – veel daarvan gericht op het Antwerpse lezerspubliek. De gemeenschap is zeer zichtbaar in het straatbeeld: mannen met zwarte hoeden en pijpenkrullen, vrouwen in bescheiden kledij, en grote gezinnen geven bepaalde wijken een heel eigen karakter. Deze hechte infrastructuur zorgt ervoor dat het georganiseerde Joodse leven in Antwerpen bloeit en zichzelf in stand houdt.

Brussel en de Franstalige regio’s kennen daarentegen geen vergelijkbare concentratie. In Brussel wonen wel enkele duizenden Joden, maar de gemeenschap daar is sterk geassimileerd in het stedelijke leven en omvat relatief meer seculiere en liberaal-Joodse leden alsook veel minder instellingen of organisaties. “Meer liberaal, minder uiterlijk religieus” noemt een recente reportage de Brusselse Joden. In tegenstelling tot Antwerpen is er in Brussel slechts een handvol zichtbare orthodoxe Joden; de meesten dragen geen religieuze kledij in het openbaar en mengen zich ongemerkt onder de algemene bevolking. De socio-economische samenstelling verschilt eveneens: waar Antwerpen historisch een homogene diamantgemeenschap had, zijn de Brusselse Joden verspreid over diverse beroepen – van advocaten en zakenmensen tot ambtenaren en arbeiders – wat de diversiteit van de hoofdstedelijke bevolking weerspiegelt. In Wallonië is het beeld nog kleinschaliger. Klassieke gemeenschappen als die van Luik en Aarlen hebben hun wortels in de 19e eeuw, maar tellen vandaag vaak slechts enkele tientallen actieve leden, mede door emigratie van jongeren. De synagogen aldaar – waar die nog bestaan – worden hooguit voor hoogtijdagen gevuld en kampen met gebrek aan opvolging.

Deze onevenwichtigheid heeft concrete gevolgen. Het Centraal Israëlitisch Consistorie van België (CICB) – de officiële vertegenwoordiging van het Jodendom bij de overheid – is gevestigd in Brussel en wordt geleid door meestal Franstalige bestuurders en de vergaderingen vinden ook in het Frans plaats. Het Consistorie moet echter evengoed de belangen behartigen van de veel grotere (in alle aspecten) Vlaamse Joodse gemeenschap. Hoewel er natuurlijk samenwerking is, leeft bij sommigen de indruk dat de Antwerpse noden en visie niet altijd voluit tot hun recht komen onder de nationale koepel of dat de 50/50 principiële verdelingen de realiteit op het terrein niet volgen. Men kan stellen dat het Antwerps Jodendom mondig is en goed georganiseerd. Wordt het dan niet tijd dat men dat ook politiek en institutioneel erkent. De roep om een eigen Vlaamse consistorie – een officiële Joodse koepel voor Vlaanderen – is ingegeven door de gedachte dat de bloeiende Joodse gemeenschap in Antwerpen volwassen genoeg is om zelf aan tafel te zitten, zonder steeds via de omweg van een nationaal orgaan te moeten werken. In de volgende secties duiken we dieper in op de vraag of en hoe zo’n hervorming kan.

Historisch perspectief: van Napoleons consistorie tot vandaag

Om te begrijpen waarom de huidige structuur ter discussie staat, moeten we terug naar het begin. Het consistoriaal systeem in onze contreien werd in het leven geroepen door Napoleon Bonaparte in 1808. In het Napoleontische Keizerrijk – waartoe ook België toen behoorde – was het doel om officiële bruggen te slaan tussen de Joodse gemeenschap en de overheid. Napoleon wilde de Joden laten assimileren tot nuttige burgers en tegelijk controle houden op hun religieuze aangelegenheden. Zijn decreet van 17 maart 1808 bepaalde dat in elk departement met minstens 2.000 Joodse inwoners een Consistorium (bestuursraad) mocht worden opgericht. Omdat er in de Zuidelijke Nederlanden destijds nog geen enkel gebied was met zoveel Joden – men schatte het totaal op slechts ca. 800, verspreid over Antwerpen, Brussel, Herentals, Luik en Mons – werd België aanvankelijk gewoon aangehecht bij een Frans consistorie (dat van Krefeld in de Rijnprovincies).

Na Napoleons nederlaag en de overgang naar het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) bleef het idee van één gecentraliseerd Joods bestuursorgaan behouden. Alle Joden in het huidige België vielen toen onder één consistorie, dat rechtstreeks onder toezicht van de overheid stond (de Nederlandse Hoofdsynagoge in Amsterdam fungeerde als overkoepeling). Belgische Joden waren in deze periode nog gering in aantal, maar de centralisatie zette zich verder door. Toen België in 1830 onafhankelijk werd, grepen vooraanstaande Joodse burgers meteen de kans om een Belgisch eigen consistorie op te richten. In 1832 zag het Centraal Israëlitisch Consistorie van België het levenslicht in Brussel. Initiatiefnemers als Adolphe Oppenheim, Henri Furth, Sigmund Benda en anderen – grotendeels geassimileerde, welgestelde Joden van Duitse origine – gaven het orgaan vorm naar Frans voorbeeld. België was daarmee een van de eerste landen waar de Joodse gemeenschap via een officiële instantie direct in verbinding stond met de staat.

Oorspronkelijk mandaat: In zijn beginjaren droeg het Consistorie een dubbele pet. Enerzijds trad het extern op als de officiële spreekbuis van het Belgische Jodendom – de erkende gesprekspartner van de overheid over alles wat met de Israëlitische eredienst te maken had. Het Consistorie garandeerde de overheid dat “de Joodse massa zich zou schikken naar het liberale maatschappelijke contract” en was daarmee een instrument van emancipatie. Anderzijds fungeerde het intern als het hoofdbestuur van de Joodse gemeenten in het land, belast met religieuze leiding en coördinatie. Het doel was in eerste instantie wereldlijke belangen van de Joodse eredienst behartigen bij de autoriteiten en ervoor zorgen dat plaatselijke gemeenten erkend en gefinancierd werden. In de 19e eeuw kwam daar gaandeweg bij: ondersteuning van Joodse scholen, oprichting van Joodse musea en geschiedkundige instituten, en na WOII uiteraard het herdenken van de Shoah. Met andere woorden, het Consistorie evolueerde van puur administratief doorgeefluik tot een bredere hoeder van Joods cultureel en historisch erfgoed in België.

Interne evolutie: Het Belgisch Consistorie was nooit helemaal onbetwist of homogeen. In de 19e eeuw werd het bestuur gedomineerd door geassimileerde Franstalige notabelen uit de Joodse haute bourgeoisie. Zij vertegenwoordigden weliswaar ijverig de belangen van het Jodendom – zo vochten ze al in de 19e eeuw voor het behoud van Joodse begraafplaatsen en in de 20e eeuw voor het recht op koosjer slachten – maar stonden wat levenswijze betreft soms ver af van de “gewone” Joodse gelovigen. In Antwerpen bijvoorbeeld hadden de lokale orthodoxe gemeenten traditioneel een grote mate van autonomie en eigenzinnigheid, waardoor er wel eens wrijving ontstond met de centraal bestuurde lijn. Rond 1910 begonnen grotere groepen Oost-Europese Joden zich in België te vestigen, vooral in Antwerpen, en zij waren veelal strikt orthodox en behoudend. Hun intrede maakte het Consistorie tot een forum voor uiteenlopende visies: liberalere en orthodoxere opvattingen moesten binnen één instituut met elkaar in compromis zien te treden. Dat lukte vaak, mede dankzij charismatische leiders en opperrabbijnen die bruggen bouwden.

Toch vloeiden hieruit ook spanningen en breuklijnen voort. Een opvallend voorbeeld is de positie van liberale (hervormingsgezinde) Joden in België. Van de ene kant zijn de chassidische joden ondervertegenwoordigd niettegenstaande dat ze in de meerderheid zijn, van de andere kant weigert het Consistorie tot op heden de liberale Joodse gemeenschap officieel te erkennen of op te nemen in zijn midden. Dit betekent dat progressief-Joodse gemeenten (zoals Beth Hillel in Brussel) buiten de officiële structuur vallen en geen overheidsfinanciering ontvangen anomalieën die aangeven hoe het centraal bestuur niet langer alle strekkingen van het Belgische Jodendom vertegenwoordigt. Een ander knelpunt is de taal- en cultuurkloof: het Consistorie opereert in principe tweetalig (Frans/Nederlands) maar haar historische zwaartepunt lag en ligt in Franstalig Brussel. De dominante cultuur binnen de Belgische Joodse instellingen was lang Franstalig en vrij seculier, terwijl het hedendaagse Jodendom in Vlaanderen (Antwerpen) grotendeels Nederlandstalig/Yiddisch en zeer religieus is. Deze ontwikkelingen voeden de perceptie dat het Napoleontische model – één centralistische “consistoire” voor alle Joden – niet langer aansluit bij de realiteit. In de praktijk is de Antwerpse Joodse gemeenschap al decennia zelfvoorzienend en heeft zij eigen structuren die parallel lopen aan of onafhankelijk opereren van het Consistorie in Brussel.

Het Consistorie, traditioneel geleid door een Franstalige, is tevens de officiële gesprekspartner die bijvoorbeeld bij crisissen (bv. stijgend antisemitisme of aanslagen) en onderhoudt de contacten met regering en politie niettegenstaande dat de concentrate van joodse instellingen zich volledig in Antwerpen bevindt. Het is ontegensprekelijk dat relatie met de overheid verbonden is aan het institutionele gewicht van het Consistorie. Het blijft, voor de buitenwereld althans de “onbetwiste morele autoriteit van het Belgisch Jodendom”, ook al is de feitelijke macht en relevantie aan verandering onderhevig en beantwoordt niet meer aan de realiteit binnen de gemeenschap.

Samenvattend kunnen we stellen dat het Belgisch Israëlitisch Consistorie een historisch gegroeid compromis is tussen traditioneel en modern, tussen centraal gezag en lokale autonomie, en tussen Frans en Nederlands. Dat model functioneerde in een unitaire Belgische staat wellicht behoorlijk, maar anno 2025 – met een federale staatsstructuur en een enorm demografisch overwicht van Vlaanderen in Joods opzicht – roept het de nodige vragen op. In de volgende sectie bekijken we of de grondwettelijke en bevoegdheidstechnische context ruimte laat voor een nieuwe insteek, zoals een eigen Vlaamse consitoriale structuur.

Grondwet en bevoegdheden: religie tussen federatie en deelstaten

In België heerst strikte scheiding van Kerk en Staat, maar de overheid erkent en faciliteert wel actief een aantal erediensten. De grondwettelijke basis hiervoor ligt in artikelen 19-21 en 181 van de Belgische Grondwet. Kort samengevat: iedereen heeft vrijheid van godsdienst (art. 19); de staat bemoeit zich niet met de aanstelling van geestelijken en geeft het burgerlijk huwelijk voorrang op religieuze huwelijken (art. 21); en – belangrijk in dit kader – de bedienaars van erkende erediensten ontvangen bij wet een salaris ten laste van de overheid (art. 181). Dit laatste betekent concreet dat rabbijnen, priesters, imams enz. van door België erkende geloofsgemeenschappen een bezoldiging of tegemoetkoming krijgen. België kent vandaag officieel zes erkende religies: de rooms-katholieke, protestantse, anglicaanse, israëlitische (Joodse), orthodoxe en islamitische eredienst. Daarnaast is sinds 2002 ook de niet-confessionele levensbeschouwing (seculiere humanisten) erkend als tegenhanger. Het Israëlitisch geloof (Jodendom) geniet dus al zeer lang staatserkenning – in feite sinds 1831 – en het Consistorie fungeert als het “representatief orgaan” dat deze eredienst vertegenwoordigt bij de overheid. De formele erkenning van zo’n orgaan gebeurt doorgaans bij Koninklijk Besluit van de federale regering. Zo werd bijvoorbeeld de Executieve van de Moslims van België (het orgaan voor de islamitische eredienst) officieel erkend bij KB in 1996 en opnieuw in 2016. Dergelijke organen beheren de temporaliën van de eredienst: de wereldlijke aangelegenheden zoals financiën, benoeming van bedienaren, beheer van gebedshuizen, etc.

België’s complexe staatsstructuur maakt dat de bevoegdheid over erediensten vandaag is opgesplitst tussen het federale niveau en de deelstaten (gewesten). Volgens de bevoegdheidsverdeling is de federale overheid verantwoordelijk voor de “grote lijnen”: de erkenning van een godsdienst zelf (d.w.z. beslissen welke religies officieel erkend worden), alsmede de uitbetaling van wedden en pensioenen van de bedienaren der eredienst. Ook de officiële vertegenwoordigingsorganen – zoals het Consistorie voor het Jodendom of de Moslimexecutieve voor de islam – worden op federaal niveau erkend en functioneren landelijk. De gewesten daarentegen kregen in latere staatshervormingen de bevoegdheid over de lokale geloofsgemeenschappen. Concreet betekent dit dat bv. het Vlaams Gewest beslist over de erkenning van individuele kerkfabrieken, parochies, moskeeën of synagogen op zijn grondgebied. Het toezicht op het lokale bestuur van deze gemeenschappen, de goedkeuring van hun begrotingen en rekeningen, en het machtigen van belangrijke materiële handelingen (bv. grote werken aan gebouwen, aankoop/verkoop van onroerend goed) zijn regionale materies. In Vlaanderen is dit geregeld via het Decreet op de Lokale Geloofsgemeenschappen (recent vernieuwd in 2021), dat een procedure bevat voor de erkenning van bv. een nieuwe moskee of synagoge door de Vlaamse regering. Die erkenning komt meestal met subsidies voor werkingskosten en infrastructuur, betaald door gemeente of gewest.

De hierboven geschetste verdeling impliceert dat hervormingen op het vlak van Joodse vertegenwoordiging op twee niveaus spelen. Als men zou streven naar een Vlaamse consistorie, rijst de vraag wat hiermee precies bedoeld is:

  • Een splitsing van het representatief orgaan per taal/streek? Dit zou inhouden dat naast het bestaande Consistorie (landelijk) een apart erkend orgaan komt voor Vlaanderen, en mogelijk ook één voor Wallonië/Brussel. Een wettelijke splitsing hiervan zou een unicum zijn – geen enkel van de zes erkende religies is tot nu toe opgesplitst naar deelstaat. De Katholieke Kerk heeft bijvoorbeeld ook niet twee erkende takken, al is die intern georganiseerd in bisdommen en taalgemeenschappen. Een formele splitsing zou vermoedelijk een grondwetswijziging of minstens federale wetshervorming vergen, omdat art. 181 Gw. en bijhorende wetten nu eenmaal uitgaan van één vertegenwoordiging per eredienst.

Maar als men nader de wet bestudeert, komt men op het volgende:

Kort samengevat

  • Artikel 181 Gw. zegt alleen dat de federale overheid de salarislasten van de bedienaren van erkende erediensten draagt; het artikel zwijgt over de interne organisatie en eist nergens expliciet dat er maar één representatief orgaan mag zijn.
  • De praktijk is wél dat Justitie per erkende eredienst één “aanspreekpunt” erkent, puur om de uitbetaling en de contacten te vereenvoudigen. Dat is bestuurstechniek, geen grondwettelijk gebod.
  • Het Grondwettelijk Hof vond in arrest 148/2005 dat de staat een representatief orgaan mag eisen “om zijn verplichtingen uit art. 181 GW uit te voeren”, maar dat dit slechts geoorloofd is als het orgaan de gemeenschap ook écht vertegenwoordigt. Er staat dus niet dat er per se maar één orgaan kan zijn.
  • In heterogene godsdiensten stelt de doctrine zelfs voor om “de verschillende stromingen als aparte erediensten te erkennen en door verschillende representatieve organen te laten vertegenwoordigen” (Overbeeke, 2013).
  • Precedenten tonen dat de federale overheid al meerdere organen erkent voor theologisch verwante groepen: de Protestants-Evangelische én de Anglicaanse eredienst hebben elk hun eigen centraal bestuur, hoewel ze beide tot het protestantisme behoren.
  • Bij de katholieke eredienst is er zelfs géén nationaal overkoepelend orgaan: de staat onderhandelt met elke bisdom-bisschop afzonderlijk. Dat illustreert dat één centraal bestuur niet onmisbaar is.

Wat zegt het recht precies?

Norm

Inhoud

Gevolg voor aantal organen

Art. 181, §1 Gw.

Federale schatkist betaalt wedden & pensioenen van bedienaren “der erkende erediensten”.

Zegt niets over interne structuur; vereist slechts een interlocutor om de lijsten te bezorgen.

Wet op de temporaliën (4 maart 1870) & latere bijzondere wetten

De minister van Justitie erkent “het representatief orgaan” van elke eredienst bij K.B.

Eén orgaan is gebruikelijk, niet dwingend. De K.B.’s kunnen in theorie meerdere organen aanwijzen.

Arrest GwH 28 sept. 2005, nr. 148/2005

Een representatief orgaan eisen is toelaatbaar ↔ moet redelijk en representatief zijn.

Hof laat de deur open voor méér dan één orgaan als de gemeenschap divers is.

Kan men dus twee organen erkennen?

  1. Ja, mits politieke wil
    • De federale regering kan in een (nieuw) Koninklijk Besluit parallelle organen erkennen voor verschillende stromingen binnen één religie (bv. een orthodox-joods en een liberaal-joods orgaan). Het Hof verbiedt dat niet; het vraagt enkel om een overtuigende motivering dat dit nodig is voor een “dwingende maatschappelijke behoefte”.
    • Alternatief: de staat kan de stromingen als aparte erediensten erkennen (zoals ze met Anglicaans vs. Protestants-Evangelisch deed). Dat vereist wel een erkenningswet of -KB per nieuwe eredienst, maar geen grondwetswijziging.
  2. Regionale splitsing
    • Niets verhindert de federale overheid om voor één eredienst twee territoriale organen te erkennen (bv. een Vlaams en een Franstalig). Voor de islam overweegt Justitie inmiddels zo’n oplossing na het opheffen van de Moslimexecutieve.
  3. De facto-oplossingen
    • Men kan ook zonder formele splitsing werken met sub-organen (cf. de katholieke bisdommen): elk sub-orgaan levert rechtstreeks de lijsten van bedienaren aan Justitie, maar er blijft op papier één eredienst. Dat vergt enkel een administratief akkoord.

Conclusie

  • Het is niet juist dat artikel 181 Gw. strikt één vertegenwoordiger per religie oplegt; de grondtekst laat dat open.
  • De huidige “één-orgaan”-regel is in wezen praktijk (en gewoonterecht) die de overheid zelf kan wijzigen.
  • Juridisch bestaan er twee pistes om meer dan één orgaan te erkennen:
    1. Parallelle organen binnen dezelfde eredienst via Koninklijk Besluit;
    2. Aparte erkenning van denominaties als zelfstandige erediensten.
  • In beide gevallen moet de staat aantonen dat de regeling proportioneel is en de godsdienstvrijheid respecteert, maar een harde grondwettelijke barrière is er niet.

Een interessant precedent betreft de recente ontwikkelingen rond de Moslimexecutieve. In 2022 heeft de federale minister van Justitie de erkenning van dit orgaan ingetrokken wegens wanbeheer en uitblijven van interne democratie. Dit illustreert dat de overheid uiteindelijk koppig vastgeroeste structuren kan doorbreken als de situatie vastloopt. Voor de islamitische gemeenschap wordt nu gezocht naar nieuwe, meer gedecentraliseerde vormen van vertegenwoordiging – mogelijk per gewest. Vlaanderen had al eerder geklaagd dat de nationale Moslimexecutieve inefficiënt was en heeft een stop gezet op nieuwe moskee-erkenningen tot er een hervorming kwam. Hoewel de context anders is, laat dit zien dat de erkenningspolitiek evolueert: representatieve organen zijn geen statische gegeven en kunnen worden vervangen of hervormd. In theorie zou dus ook het Consistorie hervormd kunnen worden als daar voldoende politieke wil en communautair draagvlak voor is.

Samengevat biedt de juridische context beperkingen (de grondwet voorziet niet direct in regionale splitising van een eredienst), maar zeker ook mogelijkheden (via gewestelijke bevoegdheden en precedenten van bestuurlijke vernieuwing) om een Vlaams autonomer model in te voeren. Uiteindelijk zal veel afhangen van interne consensus binnen de Joodse gemeenschap én de bereidheid van politici om hieraan mee te werken.

Conclusie: naar een volwassen Vlaams Jodendom

Uit het voorgaande blijkt dat de gegeven situatie – één nationaal Consistorie tegenover een zeer regionaal geconcentreerde gemeenschap – historisch verklaarbaar is maar niet langer optimaal functioneert. De Antwerpse (Vlaamse) Joodse gemeenschap is in de afgelopen decennia uitgegroeid tot een van de meest vitale in Europa, met eigen instituten die op alle vlakken van het leven actief zijn. Men kan stellen dat deze gemeenschap volwassen is geworden: ze heeft de kritische massa, de expertise en de netwerken om haar belangen zelfstandig te behartigen. Het ontbreken van een officiële Vlaamse consitoriale structuur betekent echter dat ze voor formele zaken – erkenning van nieuwe synagogen, benoeming van bedienaren, vertegenwoordiging bij federale instanties – steeds via Brussel moet passeren. Dat voelt anno 2025 enigszins anachronistisch, temeer daar België in vrijwel elk ander beleidsdomein federaliseert en de deelstaten cultureel-religieuze autonomie genieten.

Een Vlaamse consistorie zou kunnen zorgen voor een directe dialoog tussen de Vlaamse overheid en de Joodse gemeenschap in Vlaanderen, zonder tussenlaag. Het zou erkennen wat sociologisch al realiteit is: dat Joods Vlaanderen een eigen identiteit en noden heeft, verschillend van die in Brussel en Wallonië. Dit hoeft geen breuk met de rest van de Belgische Joden in te houden – men kan zich evengoed een federatie van consistories voorstellen, naar analogie met bv. Duitsland waar per deelstaat een Joodse koepel bestaat die samen de Zentralrat vormen. Zo’n model zou de eenheid bewaren op nationaal niveau (belangrijk voor bijv. contacten met de federale regering of internationale organisaties), maar toch operationele autonomie geven regionaal.

Tegenstanders van het idee vrezen mogelijk verdere fragmentatie of het verlies van een uniform stem namens alle Belgische Joden. Toch leert de geschiedenis dat structuren dienstbaar moeten zijn aan de mensen, en niet omgekeerd. Het Napoleontische Consistorie heeft goede diensten bewezen in een andere tijd, maar hield ook bepaalde evoluties tegen – denk aan de blijvende uitsluiting van liberale Joden. Een Vlaamse tak zou wellicht dynamischer en representatiever kunnen zijn voor het merendeel van de Joden hier te lande. Bovendien laat de case van de Moslimexecutieve zien dat hertekenen mogelijk is als de wil er is.

Belangrijk is dat een transitie naar meer Vlaamse autonomie van binnenuit gedragen wordt. De huidige Joodse leiders – Consistorie, FJO, Centrale e.a. – zouden samen een visieplan moeten uitwerken over hoe ze hun gemeenschap zien evolueren in het federale België. Dit artikel pleit niet voor een bruuske revolutie, maar voor een gezonde groei: laat het Antwerps/Vlaams Jodendom de ruimte krijgen om zijn volwaardige positie in te nemen. “Volwassen worden” betekent hier: zelf verantwoordelijkheid nemen, direct partnerschap aangaan met de overheid, en de eigen instandhouding veiligstellen voor de toekomst.

Wellicht is de gulden middenweg een hervormd Consistorie dat zowel een Vlaamse als een Franstalige afdeling heeft, elk met eigen voorzitter, onder een overkoepelend presidium. Of simpelweg een betere taakverdeling met inbreng van expertise vanuit elke organisatie. De precieze invulling vergt overleg, juridische stappen en bovenal vertrouwen tussen gemeenschappen.

De tijd lijkt echter rijp om dit debat ten gronde te voeren. Vlaanderen heeft er als gemeenschap baat bij dat al zijn burgers, dus ook de Joodse, zich maximaal thuis en gehoord voelen in de structuur van het land. Een Vlaamse consistorie – of hoe de oplossing ook genoemd wordt – kan daaraan bijdragen door erkenning te geven aan een deel van het Belgische Jodendom dat al te lang onder de radar van de structuren vloog. Het zou een mooie bekroning zijn op de veerkracht en bloei die het Antwerps Jodendom sinds de oorlogsjaren heeft laten zien. En het zou illustreren dat ook in een modern, multicultureel België flexibiliteit mogelijk is om historische instituties aan te passen aan nieuwe realiteiten. Tijd dus om dit gesprek met open vizier aan te gaan, in het belang van zowel de Joodse gemeenschap als de samenleving in haar geheel. Het Jodendom heeft vele richtingen en de vergelijking met het veelvoud in het Christendom is snel gemaakt. Heeft de Chassidische of Orthodoxe gemeenschap dan ook geen recht om als een aparte religieuze tak erkend te worden? Wanneer de structuren een breuk met de realiteit vertonen, bestaat het risico dat de breuklijn ook in de gemeenschap wordt doorgetrokken.

Ontvang Breaking News

Ontvang Breaking News

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en blijf altijd op de hoogte! Ontvang als eerste het laatste nieuws in je mailbox: